Doel van de proef: De leerlingen weten hoe je metingen kunt doen die tot de wet van Boyle leiden.
Zet de zuiger van de gascilinder op 30 mL. Sluit de gascilinder en de drukmeter aan op het ventiel en zet het ventiel in de stand waarin de drukmeter wordt verbonden met de gascilinder en de verbinding met de buitenlucht dicht is.
Maak op het bord de volgende tabel:
Meting no.: |
Volume van lucht in gascilinder V (mL) |
Druk van de lucht in gascilinder P (hPa) |
P x V |
1 |
30 |
1000 |
30.000 |
2 |
25 |
|
|
3 |
20 |
|
|
|
… |
|
|
|
35 |
|
|
|
40 |
|
|
|
… |
|
|
Leg uit dat de druk van de lucht in de gasspuit in het begin de druk van de buitenlucht is, hoewel de drukmeter 0 aangeeft. Want de drukmeter geeft de over- of onderdruk aan.
Doe de metingen en tel bij de druk die door de manometer wordt aangegeven steeds 1000 hPa (hectopascal, 1 hPa komt overeen met 1 millibar) op.
Laat zien dat, binnen de nauwkeurigheid van de metingen, p x V steeds contant is (als de temperatuur van de lucht in de gasspuit niet verandert).
NB. De uitkomsten van de metingen kennen een vrij grote meetonnauwkeurigheid. Daardoor is de proef minder geschikt om de Wet van Boyle te ‘bewijzen’. De proef is vooral bedoeld om de meetmethode te laten zien.