Vraag 8

Vraag 8

Door: Ronald Korporaal | Datum: Zondag 1 april 2018, 08:45 uur

Hier uw reactie.

Antwoord:

Door: Ruben Koster | Datum: Donderdag 24 mei 2018, 23:26 uur

Nogal wat leerlingen slaan hier het 3e bolletje over (bepalen van de verhouding), waarschijnlijk omdat dit zo logisch is als je W = 1 afleest voor 2100 K. De stap is ook niet per se nodig voor de uitleg van het tweede streepje, maar er wordt helaas wel expliciet naar gevraagd bij het eerste streepje. Toch maar niet toekennen dus, dat 3e bolletje?

Door: van Aarle | Datum: Vrijdag 25 mei 2018, 08:28 uur

Die vraag heb ik inderdaad ook, want de verhouding is wel de expliciete vraag in het examen (die ze dus niet beantwoorden). Maar de reden is ook duidelijk. Ik heb de vraag meegegeven aan mijn regionale vertegenwoordiger bij de examenbespreking.

Door: Borgonjen | Datum: Vrijdag 25 mei 2018, 09:11 uur

Leerlingen die de verhouding omgekeerd opschrijven?
"De kans is bij 2100K 1090 keer zo groot als bij 10K" geeft voldoende antwoord voor het 3e punt (?)

Door: Ruben Koster | Datum: Vrijdag 25 mei 2018, 10:42 uur

Volgens mij zijn beide verhoudingen goed, staan beide genoemd in het CV.

Door: Rick Vooys | Datum: Vrijdag 25 mei 2018, 18:50 uur

Eens dat er minimaal 'Dus de verhouding is ...' bij moet staan.

Voor alfezen W bij 2100 reken ik graag alles dicht bij 1 goed (dus 0,9 bijvoorbeeld ook). Hart van de opgave is dat er een factor 10^90 tussen beiden zit... zolang ze doorhebben dat dat best een groot verschil is ben ik tevreden ;-).

 

(merk op dat er een linkermarge van 10^+2 staat voor aflezen W (tweede bol), een waarschijnlijkheid van meer dan 1 is best knap, laat staan meer dan 100 :-p)

Door: Pruim | Datum: Zondag 27 mei 2018, 11:21 uur

Maak je een functievoorschrift bij figuur 2 dan is de waarschijnlijkheid W is gelijk aan W = 10^(-900/T)

Immers bij T = 10  is W = 10 ^(-900/10) = 10^-90

daarmee is te berekenen dat de kans bij T=2100 K gelijk is aan W = 0,37  oftewel orde 10^-1  (en niet 1 = 10^0 )

dus de verhouding van waarschijnlijkheden is dan 10^-89

Door: Gijs Ploegmakers | Datum: Zondag 27 mei 2018, 13:37 uur

twee vragen bij deze opgave:
- 1: is het niet raar dat er hier gewerkt wordt met het wiskundige begrip Waarschijnlijkheid W, terwijl dat nergens in de wiskunde-vaardigheden die leerlingen moeten beheersen genoemd wordt?  (Dit laatste is natuurlijk ook weel weer raar met betrekking tot de quantum-mechanica, maar het is ook raar dat een waarschijnlijkheid van 10+2 volgens het antwoordmodel goed gerekend moet worden)
Mag deze vaag wel gesteld worden? Behoort hij wel tot de examenstof?
Ik zie leerlingen die er van in de war raken en gekke dingen doen.

- 2: is het feit dat theorie 1 geen goede verklaring is wel afhankelijk van de VERHOUDING tussen de waarschijnlijkheden bij 2100K en 10K?  Wanneer bij 2100K de waarschijnlijkheid ook heel erg klein was geweest dan had de verhouding tussen de twee waarschijnlijkheden een heel andere uitkomst kunnen hebben, maar daarmee was toch theorie 1 geen betere verklaring geworden? 

Door: Kees de Lange | Datum: Zondag 27 mei 2018, 14:54 uur

@Vooys

Ik ben het er mee eens dat als de leerling aangeeft dat W bij 10K 10-90 is en bij 2100K 1, de verhouding van de W's zodanig is dat theorie 1 niet klopt, ook de 3e bol mag worden toegekend.

Door: Kees de Lange | Datum: Zondag 27 mei 2018, 14:54 uur

@Vooys

Ik ben het er mee eens dat als de leerling aangeeft dat W bij 10K 10-90 is en bij 2100K 1, de verhouding van de W's zodanig is dat theorie 1 niet klopt, ook de 3e bol mag worden toegekend.

Door: Linssen | Datum: Maandag 28 mei 2018, 11:24 uur

De kans bij 2100 K is 0,37

Er geldt immers log W = -900 * 1/T