Vraag 12

Antwoord:

Door: Garmt de Vries-Uiterweerd | Datum: Zaterdag 18 mei 2019, 14:30 uur

Nog twee opmerkingen over deze vraag.

1) Aan de hand van fig. 5 laten zien dat dCLI < dPET is nog geen uitleg waarom dit zo is, dus 1e en 2e bolletje niet waard.

2) Uitleg dat CLI alleen mogelijk is als het positron er nog is, toont aan dat dCLI  dPET, maar niet dat dCLI < dPET. Ik geef hier 1 punt voor.

Door: Paul Stoop | Datum: Zaterdag 18 mei 2019, 15:06 uur

Ik vind de uitleg van @Harkema geniaal. Die van het correctiemodel is m.i. geen examenstof. En het verschil tussen < en <= is alleen bij wiskunde (of gehele getallen) relevant. Ik hoop op een een herziening, dus.

Door: Gerrit de Vries | Datum: Zondag 19 mei 2019, 11:00 uur

Wat betrft voorwaarde dat v(positron) nagenoeg nul moet zijn, is ook "terugredenerend"te verklaren. Vanwege 2 fotonen (met evenveel energie) onder 180 graden vanelkaar weggaand. Impuls nul hier komt ook van impuls nul als een "stilstaand"positron een stilstaand elektron tegenkomt.

Door: van Oss | Datum: Zondag 19 mei 2019, 12:59 uur

Ik heb leerlingen die niet uit Figuur 5 opmaken dat het positron aan het eind van de dunne lijn annihileert. Dat staat ook niet in de tekst, dus ik kan mij voorstellen dat ze dat denken. Uit Figuur 4 kan worden bepaald dat dPET = 1,9·dCLI. De leerling gebruikt deze informatie om uit dPET , gemeten in Figuur 5 (1,8 cm ~ 0,9 mm), dCLI te halen: dCLI = 1,9·0,9 = 1,7 mm. Buiten de marge. Zou dit goed gerekend moeten worden?

 

Door: Garmt de Vries-Uiterweerd | Datum: Zondag 19 mei 2019, 13:09 uur

Het probleem met een bepaling via de verhouding tussen dPET en dCLI in figuur 4 is dat figuur 4 een schematische weergave is. Je mag de schaal daarom niet gebruiken.

Wat ik nog bezwaarlijk vind aan figuur 5 is dat de sporen in twee dimensies worden weergegeven, terwijl het positron in drie dimensies door het lichaam beweegt. Is de figuur dan een projectie? Dat zou betekenen dat dPET in werkelijkheid groter is dan uit figuur 5 geschat zou worden.

Door: Pier Siersma | Datum: Zondag 19 mei 2019, 19:46 uur

Ik mis bij het voorbeeld antwoord de redenatie die bij schatten altijd gegeven moet worden. Immers het examenwerkwoord schatten is: “Een benadering van een waarde geven door middel van een berekening, bepaling of redenering. Uit de uitwerking moet blijken welke waarden zijn gebruikt en welke stappen zijn gezet.”

Ik vind namelijk de redenatie hierachter veel belangrijker dan het uiteindelijk getal (met 0,2 of 0,3mm marge). Ook het probleem van het slecht zien van dik of dunnen lijnen kan dan opgeloste worden: als de redenatie duidelijk is, is het punt verdiend.

Maar hoe een leerling moet weten dat elektron pas later annihileert is mij een raadsel. Hoe het dunne deel van figuur 5 is bepaald is mij trouwens ook onduidelijk, dat kan je toch niet waarnemen?

Kortom een vraag die maar kennis veronderstelt dan de syllabus voorschrijft (bolletje 2), en geen schatting geeft in het voorbeeldantwoord. (Bolletje 3).

Door: Pier Siersma | Datum: Zondag 19 mei 2019, 19:50 uur

@Garmt volgens mij moet figuur 4 WEL gebruikt worden bij de schatting, ondanks dat deze schematisch is. Immers in de vraag staat dat met behulp van figuur 4 en 5 een schatting worden gegeven. Alle antwoorden die ik op dit forum zie gebruiken alleen figuur 5 en in het voorbeeld antwoord staat ook niets over hoe er geschat moet worden.

Door: Garmt de Vries-Uiterweerd | Datum: Zondag 19 mei 2019, 20:26 uur

@Pier 1: Figuur 5 komt niet uit waarnemingen, maar uit simulaties. Daarin kun je het positron gewoon volgen en zijn afgelegde pad weergeven.

@Pier 2: Je kunt figuur 4 prima gebruiken, alleen mag je er niet in meten en de schaal gebruiken (want de figuur is niet op schaal).

Door: Pier Siersma | Datum: Zondag 19 mei 2019, 20:45 uur

@Gramt duidelijk figuur 5 is een simulatie maar hoe moet je bij de schatting figuur gebruiken? Ik heb drie verschillende lln antwoorden:

1: ik schat dat r 1,5mm is (0 pt, geen uitleg en dat is verplicht bij schatting)

2: ik lees af van figuur 5, dat deze 1,2mm omhoog gaat en 0,5 m naar links, dus wortel(1,2^2+0,5^2)=1,3 mm (0 punt, geen figuur 4 gebruikt)

3: idem aan 2, nu aflezen r(cli), ongeveer 0,7mm, in figguur 4 zie je dat r ongeveer 2x zo groot is als r(cli) dus 1,3mm (1pt, perfect).

ben ik nu roomser dan de paus?

Door: Garmt de Vries-Uiterweerd | Datum: Zondag 19 mei 2019, 20:54 uur (Bewerkt op: 19-05-2019 20:56)

Ik vind juist die optie 3 verkeerd, want daar haal je een schaal uit figuur 4, terwijl dit maar een schematische weergave is.

Waar je figuur 4 voor nodig hebt, is om te zien wat er met dPET bedoeld wordt, namelijk de afstand tussen begin- en eindpunt van het pad van het positron, gemeten in een rechte lijn en dus niet meebewegend langs het pad. Vervolgens meet je in figuur 5 deze afstand voor de 3 gegeven sporen en neem je het gemiddelde.

Maar er hoeft dus helemaal geen toelichting bij, blijkt uit het cv. Daarom zou ik voor jouw opties 1 en 2 juist wel een punt geven. En omdat de manier waarop je schat er kennelijk niet toe doet, wil ik ook voor een eigenlijk onjuiste schatting zoals jouw optie 3 wel een punt geven. Als je maar binnen de marge zit.