Antwoord: |
||
---|---|---|
Door: Hoogland
|
Datum:
Zaterdag
18
mei
2024,
17:54 uur
Significantie speelt geen rol bij deze vraag, dus krijgt een leerling die via 1 - 0,9986 = 0,0014 en via wortel 0,0014 en 1/ans op factor 26,7 uitkomt gewoon de volle punten? Waar heeft hij (anders, eventueel foutief) afgerond dat hij niet op 27,X uitkomt? |
||
Door: Reeuwerd Straatman
|
Datum:
Zaterdag
18
mei
2024,
20:19 uur
De verhouding zou dan kunnen liggen tussen de (1 staat tot) 26,7 en 27,8. Dat is de marge corresponderend met 0,0367 +/- 0,0007. |
||
Door: Hoogland
|
Datum:
Zaterdag
18
mei
2024,
20:21 uur
Ah stom dat had ik zelf ook even kunnen intoetsen, dank @Reeuwerd Straatman! |
||
Door: Reeuwerd Straatman
|
Datum:
Zaterdag
18
mei
2024,
20:42 uur
(Bewerkt op: 18-05-2024 20:43)
@ Hoogland: No worries! Ik zit wel in mn maag met volledig afkeuren van de kwadratenwet. Het is fysisch niet juist, maar het is nu 0, 1 of 4 punten toekennen lijkt het. Ik heb nu een leerling die de intensiteitsformule (I = Pbron/(4πr2) gebruikt en inziet dat de afname van de intensiteit alleen in r2 (r, afstand tot de ster) kan zitten (foutief aangenomen dat Pbron constant is). En dan netjes zegt dat daarom dus de verhouding tussen de stralen 0,0014½ is. Fysisch niet correct, maar hij laat wel een belangrijk inzicht zien waar deze vraag voor een belangrijk deel om draait. Eerlijk gezegd ben ik bij een (groot) deel van mn leerlingen al heel trots, als ze zover komen. |
||
Door: Hoogland
|
Datum:
Zaterdag
18
mei
2024,
20:51 uur
(Bewerkt op: 18-05-2024 20:53)
@Reeuwerd Straatman: Mee eens en heel herkenbaar! Ik zie net een leerling bij opgave 8 foutief de formule oppervlakte bol gebruiken en even later die 4 weg delen met de uitspraak "er wordt natuurlijk maar een kwart van het oppervlak beschenen. Fysisch niet juist maar ik vind het ook weer niet helemaal uit de lucht gegrepen... |
||
Door: Meulenbroek
|
Datum:
Dinsdag
21
mei
2024,
11:38 uur
aha, fijn als leerlingen komen met verh r² is 0,00135 dus van r is 0,0367 ofwel 1/0,0367 = 27,248 dus ca 27,2 (zonder voorijdige afronding vanuit 0,00135 is dat 0,036742346 dus 0,0367 ofwel 27,21655 dus ca 27,2) zelf had ik 0,0013 afgelezen dus dan 0,036055 dus 0,0361 ofwel 27,735 dus ca 27,7 wel belangrijk is ook inzicht, hoe kom je er aan, dus bol opp gebruikt dan ergens een bol er af, A = Afrontaal ook moet duidelijk zijn dat r_ster de grootste is (dat laatste is niet zo moeilijk, toch?) |
||
Door: Hutjens
|
Datum:
Woensdag
22
mei
2024,
22:07 uur
Wat te doen met het volgende antwoord?: " Als relatieve intensiteit < 1 is, dan zit de planeet voor de ster (ongeveer 3,2 hokjes breed). Verhouding: 3,3/0,7 = 4,71 Straal van de ster is ongeveer 4,71 x zo groot dan die van de exoplaneet" De redenatie vind ik niet slecht. We mogen er toch wel vanuit gaan dat de tijd-as vanwege een constante snelheid (bij metingen vanaf aarde lijkt deze beweging voor de ster rechtlijnig te zijn), net zo goed een afstand-as had kunnen zijn.
|
||
Door: Jacco Dankers
|
Datum:
Donderdag
23
mei
2024,
08:24 uur
Creatieve methode! Maar: zou de leerling hier dan niet 3,3/(3,3-0,7) moeten doen? Stel dat de straal van de planeet even groot als die van de ster was, dan zou er helemaal geen horizontaal gedeelte in het dal van de grafiek zijn. |
||
Door: Garmt de Vries-Uiterweerd
|
Datum:
Donderdag
23
mei
2024,
08:55 uur
En: je gaat ervan uit dat de planeet recht over de maximale diameter van de ster beweegt, terwijl hij ook veel meer naar onder of boven kan zitten (zoals ook in figuur 1 te zien is). Die methode is leuk bedacht, maar werkt niet. Zou er toch wel een punt voor durven geven. |
||
Door: Hutjens
|
Datum:
Donderdag
23
mei
2024,
23:55 uur
Dank! |