Aan het eind van de middeleeuwen (rond 1500) nam het bosoppervlak in grote delen van Europa snel af door overexploitatie en ontginning van bossen voor gebruik als landbouwgrond. Landeigenaren zoals koningen en andere grootgrondbezitters, werden zich bewust van dreigende tekorten aan hout, dat vooral kwam door het gebruik als brandstof. Ze kregen belangstelling voor teeltsystemen waarbij de houtoogst voor langere tijd gewaarborgd kon worden. De grondslag hiervoor was om niet meer te oogsten dan het bos per jaar kan voorbrengen. In die tijd ontstonden de eerste formuleringen van het begrip duurzaamheid.
De huidige bossen in Nederland zijn veelal het resultaat van eerdere overexploitatie en degradatie en het daaropvolgend bosherstel door aanplant en voortgaande bosecosysteem ontwikkeling. In Nederland bleef deze ontwikkeling grotendeels beperkt tot de armere zandgronden. De rijkere gronden in Nederland bleven veelal in gebruik voor de landbouw of werden opgeslokt door verstedelijking.
Als gevolg van het intensieve gebruik en de eigendomsstructuur is het bos in Nederland zeer kleinschalig en versnipperd. Ongeveer een derde van het bosareaal is in beheer bij Staatsbosbeheer, een derde is eigendom van grote terreinbeheerders, als Natuurmonumenten en de Provinciale Landschappen en een derde is privé-eigendom. Weinig bos is ouder dan 100 jaar. Verder blijken er veel kleine bosjes te zijn verdwenen in de laatste 100 jaar, vooral door de ruilverkavelingen in de zeventiger jaren van de vorige eeuw.
Docentenmateriaal
In de bij dit artikel horende document bevindt zich de volledige tekst van het intermezzo van Frits Mohren uit het boek Ecologie leren & onderwijzen.