Doel van de proef: de leerlingen weten hoe je met een voltmeter en een ampèremeter de weerstand van een lampje meet. Ze kunnen de stroom door een weerstand meten bij verschillende spanningen en ze kunnen die metingen in een (U,I)-diagram zetten. Ze weten dat de grafiek van een lampje dan géén rechte lijn is. Ze kunnen daaruit afleiden dat de weerstand van het lampje toeneemt met de felheid waarmee het lampje brandt.
Benodigdheden (uit de lestrolley):
De opstelling en de metingen komen overeen met die van proef 3.5.3a, als de weerstand in die schakeling vervangen wordt door een lampje. Laat de spanning nu met stapjes van 1 volt toenemen tot 12 volt. Bij het uitzetten van de metingen in een diagram zal blijken dat de grafiek in het (U,I) diagram in dit geval geen rechte is. De (U,I)-grafiek gaat bij toenemende spanning steeds vlakker lopen, hetgeen betekent dat de weerstand toeneemt. Dit is een voorbeeld van een niet-ohmse weerstand.
Meet ook de weerstand van het lampje (12V; 0,5A) bij verschillende spanningen en vergelijk die met de weerstand van het lampje (12V; 0,25A) bij dezelfde spanning.