Al sinds het begin van de landbouw selecteerde de mens de beste planten; zaden of knollen werden bewaard en deze liet men het volgende voorjaar ontkiemen of uitgroeien.
In de tweede helft van de 19e eeuw werd begonnen, door middel van kruisingen, meer gericht bepaalde rassen te ontwikkelen. Dit zorgde bijvoorbeeld voor een grotere opbrengst en voor de aanwezigheid van gewenste eigenschappen zoals een betere weerstand tegen ziekten en plagen. Door steeds meer gebruik te maken van gentechnologie is de procedure van kruisen en selecteren sterk verkort; genetische modificatie levert zo voordelen op. Met het oog op de toekomst houden veredelingsbedrijven zich tegenwoordig ook bezig met processen die gericht zijn op duurzaamheid: er zijn gewassen nodig die bestand zijn tegen bijvoorbeeld toenemende verzilting en ook gewassen die een minder gebruik van pesticiden mogelijk maken.
Leerlingen kunnen verschillende (theoretische) activiteiten uitvoeren die hen inzicht geven in het werk van de plantenveredelaar. Ze leren daarbij onderscheid te maken tussen wilde planten en cultuurgewassen; ze kunnen zich ook verdiepen in de mogelijkheden die cisgenese biedt om aardappelrassen te kweken die langdurig resistent zijn tegen de aardappelziekte
Leerlingen- en docentmateriaal
Informatie en materiaal, nodig om opdrachten uit te kunnen voeren, is in de bijlagen bij dit artikel te vinden. De opdrachten 1 t/m 4 kunnen (per opdracht) in een lesuur uitgevoerd worden en vormen een samenhangend geheel. Opdracht 5 neemt 10 lessen in beslag en is een uitgebreidere versie met context van de opdrachten 1 t/m 4. Opdracht 6 en 7 zijn afkomstig uit het boek Genetica in beweging