Proef 2.5.1 Grote en kleine schaduwen

1 juli

Doel van de proef: de leerlingen kennen rechtlijnige voortplanting van het licht en schaduwvorming

Benodigdheden:

  • Puntvormige lichtbron, bijvoorbeeld kaars of het lichtkastje uit de optiekset (lestrolley)
  • Een klein beeldje of een ander voorwerp
  • Een muur of scherm waarop de schaduw valt

Doe deze proef op een dag dat de zon niet schijnt of in een donkere ruimte. Zet het beeldje voor de lichtbron en wijs op de schaduw. Vraag aan de klas ‘hoe kan ik de schaduw groter maken?’ Er zijn drie manieren: (1) het beeldje naar de lichtbron schuiven; (2) de lichtbron naar het beeldje schuiven; (3) het scherm waarop de schaduw valt verder van het beeldje af schuiven.

Licht deze drie manieren toe met tekeningen op het bord van de lichtstralen die van de lichtbron uitgaan en langs het beeldje op het scherm vallen. Benadruk daarbij dat de lichtstralen zich rechtlijnig voortplanten.

NB 1. De proef kan niet gedaan worden met de zon als lichtbron. Je hebt er een divergente lichtbundel voor nodig. Omdat de zon is ver weg, lopen de zonnestralen evenwijdig. Daardoor kun je de schaduw niet groter maken. Wel zie je het effect dat de halfschaduw groter wordt bij grotere afstand tot het scherm.

NB 2. Leerlingen zijn er niet bij voorbaat van overtuigd dat licht zich rechtlijnig voortplant. Als argument kunnen ze aanvoeren: ‘als licht door een raam naar binnenvalt, wordt toch de hele kamer verlicht, ook bijvoorbeeld de muur onder het raam.’ 

Leswerk