Doel van de proef: leerlingen zien dat twee lichtstralen die van een puntvormige lichtbron uitgaan, na spiegeling lijken te komen uit een punt achter de spiegel (het spiegelbeeld van de lichtbron).
Maak de opstelling zoals op de foto. Zet de spiegel zo in de houder dat hij vlak is. Zet het lichtkastje ook op het papier en haal de lens uit het lichtkastje.
Schuif het plaatje met de twee spleten voor het lampje. Er verschijnen nu twee lichtstralen die vanaf de lamp in het lichtkastje uit elkaar lopen (divergeren).
Teken de uitgaande lichtstralen en laat zien dat zij uitgaan van het lampje in het lichtkastje.
Teken de gespiegelde lichtstralen en trek ze (gestippeld door achter de spiegel. Laat zo zien dat ze lijken uit te gaan van een lampje achter de spiegel. Laat zo zien dat het spiegelbeeld van het lampje in het lichtkastje even ver achter de spiegel staat als het lampje zelf ervoor staat.
NB. Een veel voorkomend leerling-denkbeeld is dat het spiegelbeeld zich op de spiegel bevindt, in plaats van erachter, met als argument ‘achter de spiegel is toch niks’. Overtuigende proef: laat een leerling in een spiegel op armlengte kijken naar zijn eigen spiegelbeeld. Vraag: hoe groot is het spiegelbeeld van je hoofd? De leerling zal antwoorden: ‘even groot als mijn hoofd.’ Geef de leerling een viltstift en laat hem/haar het spiegelbeeld van het eigen hoofd op de spiegel omtrekken. Dat geeft een cirkel met diameter van ca. 13 cm (de helft van de lengte van het hoofd, ca. 26 cm). ‘Hè, past mijn hoofd daar in?!’ Nee, daar past een hoofd niet in. De cirkel op de spiegel ligt halverwege je oog en het spiegelbeeld achter de spiegel en is daarom half zo groot in diameter als je hoofd.