Doel van de proef is aannemelijk te maken dat stoffen uit moleculen bestaan door het effect van het bestaan van de intermoleculaire ruimte te laten zien.
Uitvoering: Dat de intermoleculaire ruimte bestaat kun je aantonen door 50 ml water en 50 ml spiritus bij elkaar te doen. Meet dit in een maatcilinder van 100 ml! Het mengsel heeft geen volume van 100 ml, maar duidelijk minder. Conclusie: de spiritus in gedeeltelijk in de intermoleculaire ruimte in het water gaan zitten. De intermoleculaire ruimte in het mengsel is kleiner van in de stoffen afzonderlijk.
Let op! Als je aan een leerling vraagt: wat zit er in de intermoleculaire ruimte? Is de kans groot dat je als antwoord krijgt ‘lucht’, in plaats van ‘niets’ of ‘een vacuüm’. Het is van belang om de leerlingen erop te wijzen dat water (of een andere stof) er op moleculair niveau anders uit ziet dan water in het dagelijks leven. De moleculen hebben geen ‘waterige’ eigenschappen. Ze zijn niet ‘doorzichtig’ of ‘nat’ of ‘vloeibaar’. Die eigenschappen ontstaan pas als veel moleculen bij elkaar komen en samen de stof ‘water’ gaan vormen. De watermoleculen veranderen ook niet als het water bevriest of verdampt. De intermoleculaire ruimte verandert dan wel. Die neemt bij het verdampen aanzienlijk toe.
Je kunt druppelvorming bij water verklaren door aan te nemen dat de watermoleculen elkaar aantrekken. Die aantrekkingskrachten zorgen er ook voor dat watermoleculen in een damp bij lagere temperatuur (kleinere snelheid) samenklonteren tot vloeibaar water en zelfs een vaste plek krijgen als het water bevriest.