Doel van de proef: leerlingen kennen een voorbeeld van een eenparig rechtlijnige beweging: met een constante snelheid langs een rechte lijn lopen.
Kies een rij van tenminste 20 tegels, teken een lijn langs die rij en nummer de voegen tussen de tegels 0, 1, 2, 3, …. , 20.
1. Een leerling staat op voeg 0 en krijgt de opdracht om steeds in 1 seconde 1 tegel vooruit te gaan, langs een rechte lijn. De docent leest de stopwatch hardop de seconden af: een, twee, drie , …. tot bijvoorbeeld 20. De snelheid wordt uitgerekend: 1 tegel/s = 30 cm/s = 0,3 m/s. Van de tocht wordt een s,t grafiek en een v,t grafiek gemaakt.
2. Drie leerling krijgen de opdracht om in een seconde 2 tegels vooruit te gaan. De eerste begint op tegel 0 en gaat vooruit; de tweede begint op tegel 4 en gaat vooruit. De derde leerling begint op tegel 20 en loopt de andere kant op. De drie s,t grafieken worden in één diagram getekend en de betekenis van de snijpunten van de grafieken wordt uitgelegd. Ook v,t grafieken worden gemaakt. De leerlingen argumenteren waarom de v,t grafieken van de eerste twee deelnemers samenvallen en waarom de snelheid van de derde deelnemer negatief is.
Op de hier voorgestelde plaatsen en snelheden kan natuurlijk gevarieerd worden.