Doel van deze proef is dat leerlingen weten dat op een stilstaand voorwerp twee krachten werken: de zwaartekracht omlaag en een even grote kracht omhoog, die door de ondersteuning (de tafel, het touw) wordt geleverd. Zij weten dat dit volgt uit de regel dat als er twee krachten op een stilstaand voorwerp werken, deze twee even groot zijn en tegengesteld gericht.
de leerlingen weten dat er op een voorwerp een zwaartekracht werkt, die naar beneden gericht is, naar het middelpunt van de Aarde. Ze kennen het verschil tussen massa en gewicht en weten dat gewicht een kracht is.
Denkbeelden: Veel leerlingen denken dat op een voorwerp op tafel alléén de zwaartekracht werkt. De tafel zorgt er slechts voor dat het voorwerp niet valt. Sommige leerlingen denken zelfs dat op een voorwerp dat op de aarde ligt, geen zwaartekracht meer werkt, omdat het dan niet meer kan vallen.
De volgende drie opeenvolgende proeven zijn bedoeld om de leerlingen te helpen deze denkbeelden te vervangen door het beeld van twee krachten op een stilliggend voorwerp: de zwaartekracht naar beneden en de normaalkracht omhoog.
Figuur 1: de veerunster wordt uitgerekt en oefent zo een kracht omhoog uit op het haakgewicht
Figuur 2: de liniaal buigt door en oefent zo een kracht omhoog op het haakgewicht uit.
Figuur 3: zo oefent de tafel een kracht omhoog uit op het haakgewicht.
NB Het komt wel voor dat een leerling het bestaan van de normaalkracht aanvaart, maar dan redeneert: de normaalkracht moet kleiner dan de zwaartekracht want ‘anders gaat het voorwerp zweven’. Stel dit denkbeeld aan de orde door medeleerlingen pro en contra te laten geven.