In de kringloop van het water speelt de bodem een belangrijke rol. De bodem bestaat uit (moeder)gesteente met daarboven verweerd materiaal en sediment, dat door water (ook ijs) of wind is afgezet, en resten van organismen (organische stof). Deze lagen kunnen soms wel tientallen meters dik zijn (denk aan de veenafzettingen in ons land). De minerale delen van de bodem kunnen enorm verschillen in korrelgrootte, variërend van stenen en keien tot minuscule kleideeltjes (in afnemende volgorde: grind, grof zand, fijn zand, leem, klei).
Een deel van het water, dat in de bodem terechtkomt, zal doorstromen naar ondergrondse reservoirs of zal via grondwaterstromen in een rivier, in een meer of in de zee terechtkomen. Een ander deel verdampt of wordt gebruikt door planten
Het grondwaterpeil is in Nederland niet overal even hoog. In het westen van ons land kan de grondwaterstand enkele decimeters onder het maaiveld liggen, terwijl het in andere gebieden van ons land tientallen meters diep zit. De ene bodemsoort is gevoeliger voor uitdroging dan de andere. De ‘veldcapaciteit’ is een maat voor de hoeveelheid water die een bodem maximaal kan vasthouden. In gebieden met veel verhard oppervlak zoals het asfalt in de steden, stroomt het water direct af naar rioleringen en het oppervlaktewater. Als de rioleringscapaciteit ‘opgebruikt’ is, blijft het water op de straten staan, een stedelijke overstroming.
Leerlingen maken in deze leeractiviteit kennis met technieken om specifieke eigenschappen van bodemsoorten, die te maken hebben met de aanwezigheid water en met de waterdoorlaatbaarheid van grondsoorten, te onderzoeken.
Extra informatie
Artikelen uit het boek ‘Water gewoon bijzonder’
Leerling- en docentmateriaal
Het materiaal dat nodig is om de opdrachten uit te kunnen voeren, is in de bijlage te vinden (zie hieronder).